gewone flamingo

Phoenicopterus roseus

Gemeenschappelijke naam

gewone flamingo

leefgebied

Ze leven bij voorkeur in ondiepe, zeer zoute en alkalische merengebieden, vrijwel altijd dicht bij de kust. Ze zijn ook te zien in vulkanische lagunes en meren.
Kenmerken

Familie

Fenicopteridae

Orden

Fenicopteriformes

Klasse

Gevogelte

dracht

Incubatie van 30-32 dagen

Aantal nakomelingen

1 huevo

Preproductie

Dieta

Ze zijn niet selectief in hun dieet. Ze voeden zich met alles wat tijdens het filtratieproces wordt opgevangen: bacteriën, micro-organismen, wormen, nematoden, weekdieren, schaaldieren, insecten en larven, en zelfs gewervelde dieren zoals kleine vissen en plantaardig materiaal.

vida

Ongeveer 25 jaar in het wild en tot 30 jaar in gevangenschap

Biologie en gedrag

De roze flamingo heeft een zeer lange nek en poten in vergelijking met andere vogels. Dit en zijn buitengewone en gespecialiseerde snavel veronderstellen aanpassingen aan de omgeving waarin deze dieren leven, ondiepe wateren. De snavel bestaat uit talloze bladen die voedsel opvangen en de kleine planten en dieren filteren die erin worden gevangen.

De roze kleur van deze flamingo is te danken aan de pigmenten in de micro-organismen waarmee hij zich voedt. Bovendien is deze kleuring essentieel om hun voortplanting te stimuleren.

Het is een van de meest sociale vogels, omdat hij groepen van wel een miljoen individuen kan vormen, terwijl ze samenkomen om te broeden, wat aanleiding geeft tot een kleurrijke collectieve verkering die plaats maakt voor copulatie en de constructie van moddernesten. Daarin leggen ze een enkel wit, langwerpig ei dat ze ongeveer 30 dagen uitbroeden, zowel het mannetje als het vrouwtje.

De kuikens worden gevoed met speciale melk van beide ouders, iets wat uitzonderlijk is bij vogels. Vanaf drie maanden kunnen de baby's vliegen.

In perioden waarin ze niet broeden, hebben de Afrikaanse populaties ten zuiden van de Sahara de neiging zich te verspreiden over de zoute meren en wetlands in het oosten en zuiden van het continent. Op dezelfde manier verplaatsen Aziatische populaties zich van hun broedgebieden in de meren in het binnenland naar wetlands aan de kust. In beide gevallen volgt het broedseizoen de regen en vormen ze grote gemengde kolonies met populaties kleine flamingo's (Phoeniconaias minor).

De bevolking in de Palearctische regio migreert gedeeltelijk en trekt regelmatig naar het zuiden, naar warmere streken als de winter aanbreekt. Niet-reproductieve individuen kunnen het hele jaar door in hun overwinteringsgebieden blijven. Deze populaties reproduceren van maart tot juni in grote kolonies.

Jonge individuen hebben de neiging om nomadische bewegingen of gedeeltelijke migratiebewegingen over hun hele verspreidingsgebied te maken als reactie op veranderingen in het waterpeil of de beschikbaarheid van voedsel.

Sommige
curiosa

Flamingo's tolereren temperatuurschommelingen zeer goed en komen vaak op plaatsen waar de temperatuur 60ºC kan bereiken, omstandigheden die voor vrijwel alle andere gewervelde dieren onbewoonbaar zijn.

Deze dieren blijven meestal lange tijd op één poot zitten, zelfs als ze slapen, terwijl de andere onder de buik weggestopt blijft. Deze positie voorkomt warmteverlies.